Advies pdf




















Structured data Items portrayed in this file depicts. Category : Legal history of Belgium. Hidden category: PD-Belgium-exempt. Namespaces File Discussion. Views View Edit History. Main page Welcome Community portal Village pump Help center. Upload file Recent changes Latest files Random file Contact us.

Instantly translate documents while keeping their layout. Use the integrated dictionaries to fine-tune your translation: synonyms in one click and translations with examples in context. Your original texts are automatically revised with an AI-based spell-checker, resulting in a higher-quality translation. En in hoeverre worden deze veronderstellingen ondersteund door eerder opgedane empirische kennis?

Daarbij stond de vraag centraal in welke mate de doelstellingen van de Participatiewet voor deze groepen behaald zijn en welke ontwikkelingen we zien door de tijd, zowel voorafgaand aan de invoering van de Participatiewet als daarna. Onderdeel van deze analyses — benodigd om de trends na invoering van de Participatiewet door te trekken — is de identificatie van de verschillende doelgroepen binnen de totale doelgroep van de Participatiewet: voormalig Wajong, voor- malig Wsw met arbeidsvermogen , niet-uitkeringsgerechtigden en klassieke bijstands- ontvangers.

Inzichten die duiden op mogelijke effecten van de Participatiewet kunnen voortkomen uit verschillende onderdelen van die wet. De Participatiewet omvat immers verschillende typen beleidswijziging o. Op voorhand is niet aan te geven wat de specifieke invloed is van elk van die veranderingen. Idealiter zouden we de effecten van elk van de typen onderzoeken terwijl we de andere typen constant houden.

Dit constant houden bleek in de praktijk niet geheel realiseerbaar. Door de inzichten uit deze deelonderzoeken te combineren ontstaat een totaalbeeld. We hebben een doelgroepanalyse, een instrumentanalyse en een analyse van gemeentelijk beleid uit- gevoerd. Doelgroepanalyse: effecten van de Participatiewet voor verschillende doelgroepen Een eerste beleidswijziging is de uitbreiding van de doelgroep. Waar jonggehandicapten met arbeidsvermogen voorheen onder de Wajong en de verantwoordelijkheid van uwv vielen, vallen zij sinds 1 januari onder de Participatiewet en daarmee onder de verant- woordelijkheid van gemeenten.

We hebben de ont- wikkeling in uitkeringsafhankelijkheid en arbeidsmarktparticipatie van jonggehandicapten met arbeidsvermogen die net voor en net na invoering van de Participatiewet in een uit- kering zijn ingestroomd Wajong dan wel bijstand — en die qua achtergrondkenmerken vergelijkbaar zijn — met elkaar vergeleken.

Dit gaf inzicht in de effecten van de wet voor deze specifieke groep. Behalve met de jongarbeidsgehandicapten is de doelgroep ook uitgebreid met mensen die voorheen in aanmerking zouden zijn gekomen voor de Wsw. Hiermee kregen we inzicht in de consequenties van de invoering van de Participatiewet voor de arbeidsdeelname en het uitkeringsbeslag van deze specifieke groep. Daarbij onderzochten we ook de aanname dat mensen die op de wachtlijst voor de Wsw stonden vergelijkbare achtergrondkenmerken o.

Niet-uitkeringsgerechtigden nuggers behoren volgens de Participatiewet ook tot de re- integratiedoelgroep van gemeenten. De verwachting was dat deze groep in omvang zou toenemen na invoering van de Participatiewet. Jongeren die voorheen aanspraak zouden kunnen maken op de Wajong hebben na invoering van de Participatiewet namelijk geen recht meer op een uitkering als zij niet voldoen aan de inkomens- en vermogenstoets die binnen de Participatiewet van toepassing is. Een vierde analyse binnen dit blok focust zich op deze nuggers en betekenis van de Participatiewet in termen van aandacht die zij al dan niet ontvangen van gemeenten.

Instrumentanalyse: werking van de instrumenten van de Participatiewet Een tweede verandering betreft de in te zetten instrumenten. Sinds de invoering van de Participatiewet kunnen gemeenten immers twee nieuwe instrumenten inzetten, loonkostensubsidie en beschut werk. Voor de eindevaluatie van de Participatiewet is het relevant te weten wat de effecten van deze instrumenten zijn.

Bij loonkostensubsidie is het de vraag in hoeverre toepassing van het instrument leidt tot betere arbeidsmarktresultaten en minder uitkeringsafhankelijkheid.

Ook relevant in dit kader is de vergelijking met het instrument loondispensatie dat momenteel toegepast kan worden bij Wajongers met arbeidsvermogen.

Het gaat dan om jonggehandicapten met arbeidsvermogen die — ook na 1 januari — onder verantwoordelijkheid van uwv vallen dus: het zittende bestand. De instrumenten hebben een duidelijke overeenkomst. Ze komen beide de werkgever tegemoet in de loonkosten wanneer hij iemand uit de doel- groep in dienst wil nemen. In beide systemen betaalt de werkgever in beginsel alleen de vastgestelde loonwaarde. Kern van het verschil is dat bij loondispensatie wordt toegestaan dat de werknemer loon van de werkgever ontvangt dat onder wml-niveau ligt.

Naast het loon is de werknemer dan aangewezen op een aanvullende uitkering voor zijn inkomens- voorziening. Ook voor het beschut werk geldt dat inzicht in de werking van het instrument noodzakelijk is om een totaalbeeld te kunnen verkrijgen van de werking van de Participatiewet.

Hoe werd dit georganiseerd en vormgegeven? Hoe was het uitkerings- gebruik van de deelnemers aan beschut werk voor deelname? In hoeverre vindt transitie van beschut naar regulier werk plaats? Naast deze twee instrumenten kunnen gemeenten ook andere inzetten.

Deze komen in deze eindevaluatie in lichtere mate aan bod. De focus ligt op de werking van de nieuwe instrumenten: loonkostensubsidie en beschut werk. Analyse gemeentebeleid: betekenis van aanscherping van bijstandseisen voor uitkeringsafhankelijkheid doelgroepen Naast veranderingen in doelgroep en in te zetten instrumenten kent de Participatiewet ver- anderingen in de eisen aan bijstandsgerechtigden o.

De vraag is in hoeverre deze aanscherpingen van eisen leiden tot min- der uitkeringsafhankelijkheid en eerdere uitstroom naar arbeid. In dit kader zijn niet alleen de arbeidsverplichtingen relevant, maar ook de tegenprestatie.

De tegenprestatie zou bevorderend kunnen werken op de re-integratie van mensen in de Participatiewet, al was het maar vanwege het afschrikwekkende effect dat erin besloten ligt. Aangrijpings- punt bij de aanpak van dit vraagstuk is de situatie dat gemeenten verschillend beleid op dit punt kunnen voeren. We hebben daarnaast ook gekeken naar strengheid van handhaving. Welke onbedoelde neveneffecten zijn opgetre- den?

Welke mechanismen kunnen verklaren waarom de Participatiewet op onderdelen wel of niet het beoogde effect teweegbrengt? Bij een verklarende evaluatie gaat het vooral om het zoeken naar de mechanismen die een mogelijke verklaring vormen voor de effecten van — in dit geval — de Participatiewet, voor zover die worden aangetroffen. Aan de hand van de gegevens uit de beide andere ervaringsonderzoeken brengen we vervolgens in beeld hoe de werkgevers en de mensen die de doelgroep van de Participatiewet vormen, een en ander hebben ervaren.

Hoofdstuk 2 betreft de uiteenzetting van de beleidstheorie, de veronderstellingen die ten grondslag lagen aan de Participatiewet en waaruit de beleidstheorie is opgebouwd, en de relevante empirische literatuur over deze veronderstellingen. In de hoofdstukken 3 tot en met 6 staan de verschillende doelgroepen centraal en beschrijven we wat de Participatiewet voor deze groepen betekent.

In deze hoofdstukken lichten we ook de ontwikkeling van de wetgeving voor deze specifieke doelgroepen, die hier al kort aan bod is gekomen, nader toe. In hoofdstuk 7 staan de werking van en ervaringen met de instrumenten loonkosten- subsidie en beschut werk centraal.

Hoofd- stuk 9 synthetiseert alle voorgaande inzichten en beoogt antwoord te geven op de vraag of de Participatiewet heeft geleid tot meer kansen op regulier werk voor mensen in de doel- groep, verklaringen te bieden voor de gevonden resultaten en aanknopingspunten te for- muleren voor heroverweging bij verdere beleidsontwikkeling. De hoogte van de uitkering kan wel worden bijgesteld als uwv bepaalt dat iemand kan werken.

Er zijn uitzonderingen, zoals het pensioenfonds van horeca en kappers, waar de franchise wel nul is. Volgens gemeenten en de doelgroep is een groot deel van de doelgroep echter niet binnen afzienbare tijd in staat om te werken. Een eerste stap in de evaluatie van de wet is helderheid te verschaffen over de veronderstelde werking en effecten ervan.

Welke doelen wilde men met de Participatiewet behalen en waarom denkt men dat de nieuwe regelingen hieraan kunnen bijdragen? Een volgende vraag is hoe plausibel deze veronderstellingen zijn. Een literatuurstudie biedt inzicht in de mate waarin de veronderstellingen ondersteund worden door empirische ken- nis. De analyse van de beleidstheorie kan duidelijk maken waarom een effect van de wet mogelijk uitblijft. Wellicht is een veronderstelling die ten grondslag ligt aan de wet niet aannemelijk.

De analyse kan ook bijdragen aan inzicht in de pijlers waar eventueel vervolg- beleid wel of juist niet op gebouwd kan worden of waar kennis ontbreekt om gericht beleid te kunnen voeren.

Wat is een beleidstheorie en hoe is deze opgebouwd? Een beleidstheorie is het geheel aan veronderstellingen dat aan het beleid ten grondslag ligt. Op basis van de veronderstellingen verwacht de wetgever dat de wet en de gekozen beleidsmaatregelen tot de beoogde doelen leiden Coenen et al.

Een beleidstheorie is dus geen weten- schappelijke theorie die beoogt algemeen geldende verklaringen te geven voor menselijk gedrag. Noch is het een verklarende theorie over de effectiviteit van bepaalde beleids- instrumenten.

Als geheel aan veronderstellingen hanteert een beleidsmaker de beleids- theorie om de gekozen beleidsmaatregelen te onderbouwen of te legitimeren Van Schoonhoven Een veel- gebruikte manier is om drie soorten aannames in kaart te brengen: normatieve, causale en finale veronderstellingen figuur 2. Het geheel van deze veronderstellingen vormt samen de beleidstheorie. Figuur 2. Een wet wordt ingevoerd met het doel een maatschappelijke situatie te veranderen die men als ongewenst ziet.

De opvatting dat een situatie ongewenst is en door wetgeving aangepakt moet worden, is gebaseerd op normatieve uitgangspunten en is dus subjectief. Normatieve aannames kun- nen dan ook niet als waar of onwaar worden aangemerkt Van Heffen De norma- tieve veronderstellingen komen tot uiting in het doel van het beleid: het aanpakken van de veronderstelde ongewenste situatie. Ook aan de gekozen middelen kunnen normatieve veronderstellingen ten grondslag liggen, bijvoorbeeld als een bepaald middel wel effectief is, maar niet acceptabel wordt gevonden.

De causale veronderstellingen brengen de relatie tussen oorzaken en gevolgen in kaart. Een bepaalde factor wordt als oorzaak aangemerkt en een andere factor als gevolg. Meestal gaat het om een als problematisch geachte situatie en haar oorzaak Van Noije en Wittebrood Een finale veronderstelling geeft de relatie weer tussen middelen en doelen en beschrijft hoe een bepaald middel zal bijdragen aan het bereiken van een beoogd doel.

De beleids- maatregel kan bijvoorbeeld aangrijpen op de oorzaak van het beleidsprobleem, of op het beleidsprobleem zelf. De causale en finale veronderstellingen sluiten idealiter op elkaar aan.

Een volwaardige beleidstheorie bevat dan ook steeds combinaties van causale en finale veronderstellingen: wat is de oorzaak van het probleem en hoe kan het middel bij- sturen in de richting van het doel Van Noije en Wittebrood ? Onderzoeksvragen en opzet van dit hoofdstuk Het doel van dit hoofdstuk is inzicht te krijgen in de beleidstheorie van de Participatiewet.

De volgende onderzoeksvragen staan centraal: — Wat is het probleem en waarom moet het worden opgelost? Wat zijn de doelstellingen van de Participatiewet? Volgens welke mechanismen wordt verwacht dat de Participatiewet bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen doel-middel- of finale veronderstellingen? De veronderstellingen over de werking van de wet gaan vaak over de manier waarop de wet het gedrag van de betrokken actoren zal veranderen.

Het gaat daarbij steeds om een combinatie van causale en finale veronderstellingen, die we vervolgens toetsen aan de beschikbare literatuur over dit onderwerp. Daarmee vormt deze paragraaf een nadere uitwerking van de achtergrond van de wet zoals die aan het begin van hoofdstuk 1 aan bod is gekomen.

De wijzigingen na invoering van de Participatiewet vanaf de vijfde nota van wijzigingen zijn belangrijk voor de uitvoering, maar bevatten veelal technische uitwerkingen van de Participatiewet en veranderen niet zoveel aan de essentie van de onderliggende beleidstheorie.

Op basis van de memorie van toelichting hebben we een inventarisatie gemaakt van de veronderstellingen die aan het beleid ten grondslag liggen. De beleidsstukken geven soms expliciet aan op welke wijze de genoemde maatregelen inspelen op de oorzaken van de ongewenste situatie, maar dit blijft soms ook impliciet. De meeste literatuur richt zich specifiek op de Nederlandse context, al is in beperkte mate ook gebruikgemaakt van internationale literatuur.

De resultaten uit het empirische onderzoek in dit rapport zijn niet meegenomen in het literatuuroverzicht, met uitzondering van de ervaringsonderzoeken onder de doelgroep, werkgevers en gemeenten zie hoofdstuk 1. Hoewel deze onderzoeken onderdeel zijn van de evaluatie van de Participatiewet, is ervoor gekozen de resultaten hiervan al in dit hoofdstuk te integreren, omdat de informatie specifiek aansluit bij de veronderstellingen en daarmee een beter totaalbeeld geeft van de beschikbare kennis.

In latere hoofdstukken komen de ervarings- onderzoeken uitgebreider aan bod, waarbij enige overlap met de informatie in dit hoofd- stuk onvermijdelijk is. Vaak is het antwoord op de vraag of een veronderstelling plausibel is, niet eenvoudig met een ja of nee te beantwoorden, maar ontstaat er een genuanceerd beeld waaruit blijkt dat de veronderstelling deels wordt ondersteund, onder bepaalde voorwaarden of met enige kanttekeningen.

Zoals aangegeven in paragraaf 2. De afgelopen decennia heeft het socialezekerheidsstelsel diverse veranderingen onder- gaan, waarbij de nadruk meer kwam te liggen op activering en de plichten die tegenover het recht op een uitkering staan zie bv.

Van Echtelt en Josten ; Vrooman Bij de ontwikkeling van de sociale zekerheid in de jaren zestig van de vorige eeuw lag het accent op het bieden van inkomensbescherming aan mensen die door ziekte of werkloosheid niet zelfstandig in het eigen levensonderhoud konden voorzien. Dit kwam voort uit de gedachte dat armoede en werkloosheid niet zozeer het gevolg waren van individuele tekortkomingen, maar vooral van structurele maatschappelijke problemen, waar indivi- duen het slachtoffer van werden.

Men vond dat de overheid, en niet alleen de kerk en liefdadigheid, daar een antwoord op zou moeten geven. De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten Wajong werd in in het leven geroepen om mensen die door hun aangeboren of vroeg verworven handicap geen kans hebben gehad een arbeidsverleden op te bouwen, van een arbeids- ongeschiktheidsuitkering te kunnen voorzien.

In de jaren zeventig en tachtig namen het volume in en de uitgaven aan de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen echter fors toe cbs a. Daarmee veranderden ook de opvattingen over uitkeringsgerechtigden en over de sociale zekerheid. Uitkerings- gerechtigden zouden te weinig doen om uit de uitkering te komen en te weinig geprikkeld worden om weer aan het werk te gaan.

Werkloosheid werd niet langer alleen gezien als het lot dat iemand kan treffen, veroorzaakt door externe omstandigheden, maar werd mede toegeschreven aan de geringe inspanningen van de werkloze om weer aan het werk te gaan.

Deze geringe zoekactiviteit van werklozen zou het stelsel, de situatie van werkloos- heid en armoede eerder bestendigen dan dat het verbetering bracht De Beer De afgelopen decennia zijn daarom diverse wijzigingen doorgevoerd in de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsregelingen die in het teken stonden van activering, versobering van de duur en hoogte van de uitkering en het aanscherpen van de toegangscriteria. Met de invoering van de Wet werk en bijstand in kregen gemeenten de verantwoor- delijkheid voor de budgetten voor uitkeringsverstrekking en re-integratie.

Het accent in de sociale zekerheid verschoof met deze wijzigingen van inkomensbescher- ming naar activeren en re-integratie. Ook de invoering van de Participatiewet past in die beweging. De regering wenst een samenleving waaraan iedereen meedoet, inclusief degenen met een arbeids- beperking.

Iedereen zou een kans moeten krijgen om mee te doen en het zou normaal moeten zijn dat mensen met een arbeidsbeperking deel uitmaken van het arbeidsproces. Het gebeurt volgens het kabinet-Rutte II nog onvoldoende dat mensen met een arbeids- beperking bij een reguliere werkgever aan de slag zijn.

Voor de meeste mensen is meedoen vanzelfsprekend; zij hebben een baan, kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud en zijn ook op andere manieren maatschappelijk actief. De regering wil ook aan deze mensen perspectief blijven bieden op volwaardig burgerschap. Een arbeidsmarkt die plaats biedt voor jongeren en ouderen en voor mensen met en zonder beperking. Het is essentieel om mensen tot hun recht te laten komen en ze in staat te stellen zo veel mogelijk zelfstandig mee te doen aan de samenleving.

Het moet normaal worden dat men- sen met een arbeidsbeperking deel uit maken van het arbeidsproces. Het aantal uit- keringen wordt te hoog geacht. Dit geldt met name voor de Wajong, die sinds de invoering in sterk in omvang is gegroeid. Dit blijkt uit het volgende commentaar in de toelichting op het wets- voorstel.

Dit is niet alleen sociaal ongewenst, maar ook economisch en financieel onhoudbaar. Zeker nu we iedereen nodig hebben om voldoende draagvlak voor ons sociale stelsel te hou- den. De kosten zouden in diezelfde periode verdubbelen tot meer dan 5,1 miljard euro. Een groot deel van de mensen die nu in de Wsw werkzaam is op een Wsw-dienstbetrekking, kan met begeleiding aan de slag bij een reguliere werkgever. In de praktijk gebeurt dit te weinig.

Dat betekent dat mensen nu onnodig in een beschutte werkomgeving werken terwijl ze ook bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen. En toch is ons bestaande stelsel nog steeds te weinig activerend. Het zorgt ervoor dat een grote groep mensen die al dan niet met begeleiding wel kan werken in een reguliere baan, niet aan de slag komt of uitsluitend in een beschutte werkomgeving actief is.

De eigen kracht en de mogelijkheden van mensen worden zo onvoldoende benut, waardoor een te grote groep mensen onnodig niet werkt of niet in een reguliere baan werkt. Het is van belang dat mensen hun eigen mogelijkheden benutten en gebruik maken van de kansen die de Participatiewet biedt.

Daarom gaat de regering de bijstand activerender maken, zodat meer mensen aan de slag gaan, door te wer- ken of door andere activiteiten te verrichten. De te grote diversiteit aan en verschillen tussen regelingen vormt een derde argument voor de invoe- ring van de Participatiewet.

Ons huidige stelsel van voorzieningen is te complex, heeft onbedoelde bijeffecten en past niet bij de huidige arbeidsmarkt. Een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit en activering. Het vraagt om aanpassingen en voortdurend onderhoud om onze sociale ver- zekeringen en voorzieningen betaalbaar te houden en toegesneden op de huidige tijd. Een stelsel dat is gebaseerd op solidariteit moet immers effectief zijn en blijven.

Dat betekent dat iedereen die kan werken ook daadwerkelijk aan de slag gaat. Dat is ook van belang om het maatschappelijk en politiek draagvlak te borgen. Enerzijds komt dit voort uit de gedachte dat iedereen in staat moet worden gesteld volwaardig aan de samenleving mee te doen, anderzijds speelt mee dat bij ongewijzigd beleid de kosten van de uitkerings voorzieningen te veel zullen stijgen.

De doelstelling van de Participatiewet is om iedereen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. De doelstelling van de Participatiewet is om zo veel mogelijk mensen met een arbeids- beperking aan de slag te helpen.

Een enkele keer wordt een bredere definitie van participatie genoemd. Mensen die nu nog aan de kant staan, krijgen meer kansen. Meer kansen op werk of meer kansen om op een andere manier mee te doen aan de samenleving. Wel wordt in de toelichting van de Participatiewet gerefereerd aan de Deze regeling valt strikt genomen niet onder de Participatiewet, maar is daar wel sterk aan gerelateerd zie hoofdstuk 1.

Minder uitkeringsafhankelijkheid en minder kosten Over de uitstroompercentages of het uitkeringsvolume zijn geen doelstellingen gespecifi- ceerd.

Wel is ingegaan op de verwachte volumeontwikkeling voor de Wajong en de Wsw: De regering verwacht dat met ingang van nog circa 6. Naar verwachting Zij kunnen bij gemeenten terecht voor begeleiding en eventueel voor een uitkering in het kader van de Participatiewet. De verwachting is dat van deze Gerekend is met een jaar- lijkse autonome uitstroom uit de Wsw van 5. Na zal het zittende bestand Wsw geleidelijk verder uitstromen.

Conform het regeerakkoord komen er geleidelijk middelen voor structureel 30 duizend plekken beschikbaar voor de nieuwe voorziening beschut werk afgestemd op honderd procent van het wettelijk mini- mumloon. Net zoals de afbouw van de Wsw gaat dus ook de opbouw van de nieuwe voor- ziening via een geleidelijk pad. Voor gaat het kabinet uit van plekken, geleidelijk oplopend tot 5. Voor iedereen uit deze doelgroep gaan dezelfde rechten en plichten gelden. Het huidige stelsel wordt zo minder complex en transparanter.

Dit sluit aan bij de veranderende opvat- tingen over de sociale zekerheid in de afgelopen decennia. Wanneer alleen mensen in aanmerking komen voor een uitkering die door omstandig- heden tijdelijk niet in staat zijn zelf in hun inkomen te voorzien, en er geen misbruik of oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt, zullen er niet alleen minder kosten zijn, maar zal er ook meer maatschappelijke en politieke steun zijn voor de wetgeving.

Een meer activerend beleid zou moeten inspelen op het gedrag van de doelgroep zelf. Wat is volgens de wetgever de reden dat de doelgroep weinig actief is op de arbeidsmarkt en hoe grijpt de Participatiewet hierop in? Deze paragraaf zet de causale oorzaak-gevolg- en finale middel-doel veronderstellingen uiteen die betrekking hebben op de doelgroep, en brengt vervolgens op basis van een lite- ratuurstudie de plausibiliteit van deze veronderstellingen in kaart.

Het stelsel is te weinig active- rend en bevat te weinig prikkels voor de doelgroep om zich in te zetten om aan het werk te gaan. Middel-doelveronderstellingen 4 Ondersteuning en begeleiding bij het zoeken naar werk en re-integratie-instrumenten nemen belemmeringen weg en verhogen de arbeidsdeelname.

De doelgroep kan werken, maar een deel ervaart belemmeringen Een belangrijke basisveronderstelling van de Participatiewet is dat een aanzienlijk deel van de doelgroep van de wet niet werkt, terwijl het gros van de doelgroep dat in beginsel — en onder de juiste omstandigheden — wel zou kunnen.

De eigen kracht en de mogelijkheden van mensen worden zo [door een weinig activerend stelsel] onvoldoende benut, waardoor een te grote groep mensen onnodig niet werkt of niet in een reguliere baan werkt. Slechts een kwart van alle Wajongers werkt. Dit percentage moet en kan omhoog. De eerste oorzaak zou zijn dat mensen in principe willen en kunnen werken, maar dat zij belemmeringen ervaren, zoals gezondheidsproblemen, die hun in de weg staan te partici- peren, waardoor hun mogelijkheden onvoldoende worden benut.

Vanuit deze benadering is het wegnemen van de belemme- ringen de juiste remedie, bijvoorbeeld door re-integratie-instrumenten in te zetten. Er zijn dus zeker kansen op de arbeidsmarkt, ook in een economische recessie. Bij kwetsbare groepen, zoals jongeren, ouderen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en mensen met een arbeidsbeperking is extra ondersteuning belangrijk om hen te begeleiden naar nieuw werk.

Gemeenten kunnen het beste bepalen welke ondersteuning het meest effectief is. De doelgroep zet zich te weinig in om aan het werk te gaan De tweede oorzaak zou zijn dat de doelgroep zich onvoldoende inzet om aan het werk te gaan, mede doordat het systeem te weinig prikkelend is. Het gaat hierbij dus enerzijds om een tekortschietende arbeidsmoraal van uitkeringsontvangers, en anderzijds om een reac- tie op verkeerde prikkels, bijvoorbeeld omdat werken niet loont Vrooman et al.

Ook kan het zijn dat mensen willen werken, maar zich er desondanks niet toe zetten om actief naar werk te zoeken, bijvoorbeeld omdat zij ontmoedigd zijn door slechte ervaringen bij het zoeken naar werk. Vanuit deze benadering is de juiste remedie mensen meer te prik- kelen om aan het werk te gaan, bijvoorbeeld door aanscherping van de eisen die aan de doelgroep worden gesteld en het aanpassen van de uitkeringsbedragen.

Tegelijkertijd moeten we er ook voor zorgen dat mensen niet onnodig gebruik maken van de voorzieningen van ons sociale stelsel. Het is van belang dat mensen hun eigen mogelijk- heden benutten en gebruik maken van de kansen die de Participatiewet biedt. Daarom gaat de regering de bijstand activerender maken, zodat meer mensen aan de slag gaan, door te werken of door andere activiteiten te verrichten.

De doelgroep zet zich te weinig in vanwege complexe en onduidelijke regels In het verlengde van de tweede oorzaak is een van de redenen dat mensen zich onvol- doende inzetten, die expliciet benoemd wordt in de toelichting van de Participatiewet, dat de regels rond de regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt complex en onduide- lijk zijn. Ten eerste zijn er verschillende regelingen voor mensen met een arbeidsbeperking Wajong en wwb. Ten tweede zijn de verplichtingen die tegenover het recht op een uit- kering staan niet helder en eenduidig geformuleerd.

Gemeenten kunnen ook verschillen in de eisen die ze aan uitkeringsontvangers stellen. Verondersteld wordt dat wanneer mensen niet goed weten waar ze aan toe zijn, ze minder geneigd zijn zich in te zetten om aan de verplichtingen te voldoen en minder geneigd zijn naar werk te zoeken. De huidige situatie waarin de wwb, Wsw en Wajong naast elkaar bestaan, leidt tot ondui- delijkheid en regeldruk bij burgers door verschillen in voorwaarden, inkomensregimes, instrumenten en financiering.

Re-integratie-instrumenten nemen belemmeringen weg en verhogen de arbeidsdeelname De eerste oorzaak voor de lage arbeidsdeelname die hiervoor werd geschetst is dat men- sen belemmeringen ervaren bij het zoeken naar werk. Het bieden van ondersteuning bij werk en het zoeken naar werk, met name aan mensen met een arbeidsbeperking, is in deze benadering de juiste remedie. Het gaat bij deze veronderstelling om aanbodgerichte instrumenten, bijvoorbeeld jobcoaching, scholing en fysieke ondersteuning instrumenten gericht op werkgevers komen aan bod in paragraaf 2.

Een strengere aanpak stimuleert re-integratie De beleidstheorie veronderstelt dat mensen te weinig geprikkeld worden om uit de uit- kering te komen. Het middel dat wordt ingezet om deze oorzaak weg te nemen, is het aan- scherpen van de verplichtingen voor mensen met een bijstandsuitkering, bijvoorbeeld sancties bij het niet nakomen van de arbeidsverplichting, de tegenprestatie, en wijziging van de uitkeringsbedragen voor specifieke groepen zie hoofdstuk 1 voor een overzicht.

Om dat doel te bereiken, wil de regering — in lijn met het Regeerakkoord — de bestaande ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichtingen herzien en gaat de verplichting tot tegenprestatie naar vermogen voor iedereen gelden. Ook zal de regering de arbeidsverplich- tingen aanscherpen en de duur en hoogte van de maatregel uniformeren bij het niet nakomen van deze verplichtingen.

Deze aanpassingen zijn sinds onderdeel van de Participatiewet. De maatrege- len zijn bedoeld om de bijstand meer activerend te maken en de regels eenduidiger te laten zijn. De grotere nadruk op verplichtingen, naleving en handhaving is ook bedoeld om het maatschappelijk draagvlak voor het stelsel te waarborgen. Door eenvoudiger en eenduidiger regelgeving zet de doelgroep zich meer in Door de verplichtingen duidelijker te omschrijven en de regelgeving aan de onderkant van de arbeidsmarkt te vereenvoudigen, zou de wetgever het voor groepen met gelijksoortige problematiek duidelijker maken wat hun rechten en plichten zijn.

De nieuwe instroom van jonggehandicapten met arbeidsvermogen die voorheen in aanmerking zouden komen voor een Wajong-uitkering vallen nu ook onder het regime van de Participatiewet.

De verwachting is dat voorlichting, een tijdige signalering van en een tijdige inzet van effectieve interventies er aan bijdragen dat gezondheidsproblemen worden voorkomen, of dat de nadelige gevolgen ervan minder groot zijn. Hierdoor treedt op korte en lange termijn gezondheids winst op. Momenteel vindt op jarige leeftijd het laatste contactmoment plaats.

Jeugdgezondheidszorg is er voor kinderen van 0 tot 19 jaar en kan, indien gewenst, buiten de reguliere contactmomenten worden geraadpleegd. Tussen 12 en 19 jaar maken jongeren grote lichamelijke en psychosociale veranderingen door. Ze zijn op zoek naar hun identiteit en rol in de samenleving.

Dit roept uiteenlopende vragen bij ze op, bijvoorbeeld over seksualiteit en gezondheid. Daarnaast komt er bij die leeftijdsgroep veel risicovol gedrag voor, zoals overmatig alcoholgebruik, roken of blowen. Jongeren zijn zich vaak niet bewust van de risico's hiervan.

In het advies worden verschillende opties beschreven waarop het extra contactmoment kan worden ingevuld. Te denken valt aan een preventief gezondheidsonderzoek door middel van een consult, een beperkt consult waarin wordt bepaald wie meer onderzoek nodig heeft triage-contactmoment , en een vragenlijst op basis waarvan wordt bepaald wie een vervolgonderzoek nodig heeft.

De laatste optie kan ook worden aangevuld met een klassikale voorlichtingsles door de JGZ. Het is niet bekend welke optie het meest efficiknt is en welke het meeste effect heeft.



0コメント

  • 1000 / 1000